ctivd-rapport-14.pdf

(122 KB) Pobierz
C
OMMISSIE VAN
T
OEZICHT
BETREFFENDE
DE
I
NLICHTINGEN
-
EN
V
EILIGHEIDSDIENSTEN
CTIVD nr. 14
TOEZICHTSRAPPORT
inzake het onderzoek van de AIVD naar de ongewenste inmenging
van vreemde mogendheden (waaronder spionage)
Inhoudsopgave
Paragraaf 1.
Onderzoek van de AIVD
Paragraaf 2.
Onderzoek van de Commissie
Paragraaf 3.
Theoretisch kader
3.1
3.2
Het soevereiniteitsbeginsel
Toegestane activiteiten van buitenlandse overheidsdiensten
in Nederland
3.2.1 Activiteiten van inlichtingendiensten
3.2.2 Activiteiten van diplomatieke en consulaire
vertegenwoordigingen
Ongewenste inmenging van vreemde mogendheden
1
2
2
2
3
3
4
6
3.3
Paragraaf 4.
Bevindingen van de Commissie
4.1
4.2
4.3
Inzet van algemene en bijzondere bevoegdheden
Observeren (artikel 20 WIV 2002)
De inzet van agenten (artikel 21 WIV 2002)
8
8
8
9
Paragraaf 5.
Conclusies en aanbevelingen
10
C
OMMISSIE VAN
T
OEZICHT
BETREFFENDE
DE
I
NLICHTINGEN
-
EN
V
EILIGHEIDSDIENSTEN
CTIVD nr. 14
TOEZICHTSRAPPORT
inzake het onderzoek van de AIVD naar de ongewenste inmenging
van vreemde mogendheden (waaronder spionage)
1.
Onderzoek van de AIVD
Het jaarverslag 2005 van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) vermeldt
dat de laatste jaren het aantal vreemde mogendheden dat in Nederland
inlichtingenactiviteiten ontplooit is gegroeid.
1
De toename is onder meer het gevolg van de
toegenomen globalisering en de onderlinge afhankelijkheid van landen, gegroeide
migrantengemeenschappen, nieuwe (wereldwijde) economische verhoudingen en de
voortgaande professionalisering en uitbreiding van technologische mogelijkheden van
inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
2
In het jaarverslag 2006 van de AIVD wordt vermeld
dat spionage en ongewenste buitenlandse inmenging onderzoeksonderwerpen van de AIVD
zijn die nog niets aan actualiteit hebben ingeboet.
3
De AIVD verricht onderzoek naar buitenlandse inlichtingenactiviteiten in Nederland. Dit
onderzoek vindt plaats op grond van de zogenoemde a-taak van de AIVD (artikel 6 lid 2 sub
a WIV 2002). Deze taak houdt in dat de AIVD in het belang van de nationale veiligheid
onderzoek verricht met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij
nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij
een gevaar vormen voor (het voortbestaan van) de democratische rechtsorde, dan wel voor
de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
Binnen de directie Staatsveiligheid van de AIVD onderzoekt een aantal teams de heimelijke
activiteiten van vreemde mogendheden die de soevereiniteit van Nederland aantasten en
daarmee de nationale veiligheid (kunnen) schaden. Daarbij is het doel om de ongewenste
inmenging van buitenlandse overheidsdiensten zowel te onderkennen als tegen te gaan.
De Commissie Bestuurlijke Evaluatie AIVD (de commissie-Havermans) concludeert in haar
rapport uit november 2004 dat het contra-inmenging beleid van de AIVD sterk heeft geleden
onder de interne prioriteringen in de richting van contra-terrorisme. Structureel onderzoek
was zelfs tijdelijk stopgezet.
4
Inmiddels is weer meer capaciteit voor het onderzoek naar
spionageactiviteiten vrijgemaakt. In het jaarplan 2007 deelt de AIVD mee het onderzoek naar
inmengingsactiviteiten te intensiveren.
5
Jaarverslag AIVD 2005, p. 53, www.aivd.nl.
Kamerstukken II
2006/07, 30 800 VII, nr. 4, p. 8.
3
Jaarverslag AIVD 2006, p. 61, www.aivd.nl.
4
Commissie Bestuurlijke Evaluatie Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, “De
AIVD in
verandering”,
p. 141, www.aivd.nl, aangeboden bij
Kamerstukken II
2004/05, 29 876, nr. 1.
5
Kamerstukken II
2006/07, 30 977, nr. 1, p. 3.
1
2
1
De AIVD heeft meerdere teams die volledig gericht zijn op het onderzoek naar contra-
inmenging. Daarnaast wordt ook in andere teams van de AIVD aandacht besteed aan
onderwerpen die zijn gerelateerd aan spionage, zoals de teams die onderzoek doen naar
proliferatie van massavernietigingswapens.
6
Het onderzoek van de Commissie van Toezicht
betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (verder: de Commissie) heeft zich gericht
op de teams die specifiek zijn opgezet voor het onderzoek naar inmengingsactiviteiten.
2.
Onderzoek van de Commissie
De Commissie heeft een onderzoek uitgevoerd naar de rechtmatigheid van de
onderzoekshandelingen die de AIVD vanaf begin 2004 tot halverwege 2006 heeft verricht
naar de ongewenste inmenging van buitenlandse overheidsdiensten. Het onderzoek van de
Commissie is bij brief d.d. 8 september 2005, conform artikel 78 lid 3 van de Wet op de
Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002 (verder: WIV 2002), aangekondigd aan de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (verder: de Minister) en de voorzitters van
beide kamers der Staten-Generaal.
Naast dossierstudie heeft de Commissie gesprekken gevoerd met de directeur van de
directie Staatsveiligheid, de teamhoofden van de betrokken teams en enkele juristen van de
afdeling Kabinet en Juridische Aangelegenheden.
Alvorens in paragraaf 4 de bevindingen van het onderzoek van de Commissie te
presenteren, wordt in paragraaf 3 een theoretische uiteenzetting gegeven over activiteiten
van vreemde mogendheden op Nederlands grondgebied. Het rapport wordt in paragraaf 5
afgesloten met conclusies en aanbevelingen.
Het rapport bevat een geheime bijlage ten behoeve van de Commissie voor de Inlichtingen-
en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
3.
3.1
Theoretisch kader
Het soevereiniteitsbeginsel
In het internationaal recht worden staten aangemerkt als soeverein. Dit betekent dat zij op
het eigen grondgebied, behoudens internationale afspraken en verdragen, volledig en bij
uitsluiting bevoegd zijn om wetgevende, rechtsprekende en administratieve handelingen uit
te oefenen. Het wereldwijd aanvaard soevereiniteitsbeginsel is gecodificeerd in artikel 2 lid 1
van het Handvest van de Verenigde Naties. Vanwege de internationale
samenwerkingsverbanden wordt de soevereiniteit van landen – met hun instemming –
steeds meer gereduceerd.
Het soevereiniteitsbeginsel omvat mede het beginsel van non-interventie. Staten zijn niet
bevoegd om in een ander land activiteiten te ontplooien, waarvan kan worden aangenomen
dat zij een ongewenste inbreuk maken op de soevereiniteit van dat land. Activiteiten van
inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het buitenland doen dat veelal wel. In het belang van
de nationale veiligheid is het voor landen niettemin noodzakelijk om niet alleen zicht te
De Commissie heeft reeds eerder het toezichtsrapport “Inzake
het onderzoek van de Commissie van
Toezicht naar de rechtmatigheid van het AIVD-onderzoek naar proliferatie van massavernietigingswapens en
overbrengingsmiddelen’,
toezichtsrapport nummer 5B, uitgebracht. Het rapport is gepubliceerd op
www.ctivd.nl, alsmede in het jaarverslag 2005-2006 van de Commissie.
6
2
hebben op hun eigen binnenlandse situatie, maar tevens om inlichtingen te vergaren over
buitenlandse aangelegenheden. Voor de AIVD is deze buitenlandtaak neergelegd in artikel 6
lid 2 sub d WIV 2002. Inlichtingenorganisaties die de taak opgedragen hebben gekregen om
informatie over het buitenland te verzamelen, dienen daartoe mede buiten de eigen
landsgrenzen te opereren. Daarbij moet voornamelijk worden gedacht aan de inzet van
inlichtingenofficieren/agenten op buitenlands grondgebied.
7
3.2
3.2.1
Toegestane activiteiten van buitenlandse overheidsdiensten in Nederland
Activiteiten van inlichtingendiensten
Voor zover buitenlandse inlichtingendiensten in Nederland uitsluitend inlichtingen vergaren
door het raadplegen van open bronnen (kranten, tijdschriften, etc.) is daartegen geen
bezwaar. Daarnaast mogen inlichtingenofficieren van vreemde mogendheden op
Nederlands grondgebied activiteiten ontplooien, indien daarvoor toestemming is verleend
door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of namens deze door het
hoofd van de AIVD (artikel 59 WIV 2002).
8
Voor activiteiten op militair terrein dient de
Minister van Defensie of namens deze het hoofd van de MIVD toestemming te geven.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel WIV 2002 is over de inzet van buitenlandse agenten
in Nederland het volgende opgemerkt:
“De inzet van buitenlandse agenten op Nederlands grondgebied is in beginsel alleen
toegestaan indien daarvoor toestemming is verleend door de betreffende Nederlandse dienst
– in de praktijk is dit de BVD [thans de AIVD] – en onder de voorwaarden die aan deze
toestemming worden verbonden. Dat sluit niet uit dat al naar gelang de aard van de operatie
(en het daaraan verbonden geringe afbreukrisico) de toestemming eventueel in overleg met de
verantwoordelijke minister moet worden gegeven. Wordt toestemming verleend, dan
geschiedt de inzet onder verantwoordelijkheid van de voor de betreffende Nederlandse dienst
verantwoordelijke minister. De inzet op Nederlands grondgebied van de betreffende
buitenlandse agent geschiedt verder in principe onder leiding van de Nederlandse dienst,
waarbij overigens de buitenlandse dienst als gelijkwaardige partner betrokken blijft. (…)
Het is voorts aan de betreffende Nederlandse dienst om controle uit te oefenen op het
opereren van de buitenlandse agent en om na te gaan of dit opereren aan de gestelde
voorwaarden voldoet.”
9
Het optreden van een buitenlandse collegadienst van de AIVD in Nederland dient dus altijd
te geschieden onder toezicht van de Nederlandse dienst. De buitenlandse dienst kan niet
worden gemachtigd om zelfstandig op Nederlands grondgebied te opereren.
Het toelaten van agenten op Nederlands grondgebied wordt gezien als een vorm van
ondersteuning aan een buitenlandse inlichtingendienst in het kader van het onderhouden
van contacten met die dienst. Toestemming wordt alleen verleend indien de belangen van de
buitenlandse dienst niet onverenigbaar zijn met de belangen die de AIVD en de MIVD
hebben te behartigen. Voorts dient een goede taakuitvoering door de AIVD en de MIVD zich
De Commissie heeft over de inzet van agenten in het buitenland door de Nederlandse inlichtingen-
en veiligheidsdiensten twee toezichtsrapporten uitgebracht: CTIVD nr. 8a (met betrekking tot de inzet
van agenten door de MIVD) en CTIVD nr. 8b (met betrekking tot de inzet van agenten door de AIVD),
gepubliceerd op www.ctivd.nl, alsmede in het jaarverslag 2005-2006 van de Commissie.
8
Kamerstukken II
1999/2000, 25 877, nr. 9, p. 38;
Kamerstukken II
2000/01, 25 877, nr. 14, p. 64;
Kamerstukken I
2001/02, 25 877, nr. 58a, p. 24-25.
9
Kamerstukken II
2000/01, 25 877, nr. 14, p. 64.
7
3
niet tegen verlening van de desbetreffende vorm van ondersteuning te verzetten (artikel 59
lid 4 WIV 2002). Uitgangspunt is dat het slechts aan agenten van diensten waarmee een
beproefde samenwerking bestaat wordt toegestaan om op Nederlands grondgebied
werkzaamheden te verrichten.
3.2.2
Activiteiten van diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen
Het is buitenlandse overheden eveneens toegestaan om hier te lande activiteiten te
ontplooien in verband met diplomatieke en consulaire werkzaamheden. Het Verdrag van
Wenen inzake diplomatiek verkeer uit 1961
10
en het Verdrag van Wenen inzake consulaire
betrekkingen uit 1963
11
handelen over de diplomatieke en consulaire betrekkingen tussen de
aangesloten staten.
De toenemende internationale betrekkingen in de vorige eeuw deden de behoefte ontstaan
aan een regeling voor het diplomatiek (en later ook consulair) verkeer. De International Law
Commission (onderdeel van de Verenigde Naties) heeft daartoe een verdrag ontworpen, dat
grotendeels was gebaseerd op reeds bestaand gewoonterecht. In haar toelichting op het
Verdrag heeft de VN-commissie aandacht besteed aan het theoretische kader waarbinnen de
verdragsbepalingen moeten worden bezien:
“(1) Among the theories that have exercised an influence on the development of diplomatic
privileges and immunities, the Commission will mention the ‘exterritoriality’ theory,
according to which the premises of the mission represent a sort of extension of the territory of
the sending State; and the ‘representative’ theory, which based such privileges and
immunities on the idea that the diplomatic mission personifies the sending State.
(2) There is now a third theory which appears to be gaining ground in modern times namely,
the ‘functional necessity’ theory which justifies privileges and immunities as being necessary
to enable the mission to perform its functions.
(3) The Commission was guided by this third theory in solving problems on which practice
gave no clear pointers, while also bearing in mind the representative character of the head of
the mission and the mission itself.”
12
In de preambule van het Verdrag van Wenen (1961)
13
heeft het theoretische kader zijn
weerslag gekregen, doordat daarin onder meer is opgenomen dat het Verdrag tot stand is
gekomen:
“Believing that an international convention on diplomatic intercourse, privileges and
immunities would contribute to the development of friendly relations among nations,
irrespective of their differing constitutional and social systems,
Realizing that the purpose of such privileges and immunities is not to benefit individuals but
to ensure the efficient performance of the functions of diplomatic missions as representing
States.”
Met die uitgangspunten zijn in de Verdragen van Wenen verschillende immuniteiten en
privileges opgenomen die buitenlandse vertegenwoordigingen toekomen, zodat zij hun
functie naar behoren kunnen uitoefenen. Het gaat onder meer om onschendbaarheid van de
gebouwen van de vertegenwoordiging, onschendbaarheid van het archief en de documenten
van de vertegenwoordiging, onschendbaarheid van de officiële briefwisseling,
Trb.
1962, 101.
11
Trb.
1965, 40.
12
International Law Commission, Yearbook 1958, Volume II, p. 94-95.
13
Dezelfde bepaling staat in het Verdrag van Wenen (1963).
10
4
Zgłoś jeśli naruszono regulamin